Het hek is vroeg open. We geven de eigenaar en hand en bedanken hem. Zijn handdruk is net zo zacht en lief als hij zelf lijkt. Betalen hoeven we niet.
Wat kilometers verderop, bij een dodendorp, stoppen we voor ontbijt en zetten koffie. Hier word je in elk geval niet lastig gevallen. De enige die aandacht trekt, is een mannetje bonte tapuit.
Ze zijn er nog steeds, de kamelen, langs dit deel van de zijderoute. Plus een enkele dromedaris. De weg lijkt ook van zijde, zo hebben we ‘t lang niet gehad.
De dorpen, die we passeren, liggen er schijnbaar verlaten en slaperig bij, echt woestijndorpen. ‘t Is warm en wij worden ook gauw slaperig. We wisselen vaak af met rijden.
Beyneu. De laatste stop voor Oezbekistan. Hoe vaak hebben we er thuis op de kaart naar gekeken en er over gelezen om een idee te krijgen wat we daar nog allemaal kunnen doen en/of kopen om onze intocht zo soepel mogelijk te laten verlopen. Bovendien zijn de eerste paar honderd kilometer in Oezbekistan van een grote leegte, hebben we begrepen. Geen behoorlijke dorpen of zo, laat staan winkels.
Eerst vullen we de 3 jerrycans, die we van thuis hebben meegenomen, met diesel. Dertig liter in totaal. De extra boodschappen doen we morgenochtend wel, dus dan kunnen we op zoek naar een slaapplaats.
‘t Is moeilijk; we willen niet teveel mensen in de buurt. Zoals ik al eerder uitlegde, geloof ik, is buiten het dorp pal naast de weg geen optie. Bovendien zijn hier de vrachtwagenparkeerplaatsen onbewaakt en of die nou zo veilig zijn? Ik zeg:
“Laten we het bij het politiebureau vragen, misschien mogen we daar parkeren en zo niet dan hebben ze misschien een tip”.
De ingang ligt wat verstopt en heeft een deur met wel 6 sloten. In een donker hok met een röntgenapparaat om bagage te scannen, zit achterin een agent. Zijn hoofd past net in de kleine rechthoek van het loketraam. Ik weet niet hoeveel hij begrijpt van wat ik probeer te vragen, maar hij gebaart dat ik moet wachten, want hij gaat iemand bellen. Die persoon spreekt Engels. Als ik e.e.a. aan hem heb uitgelegd reageert hij met:
“No, it is not safe at the police station”.
Haha! Hij raadt ons aan bij een hotel te gaan staan en noemt een naam. Die versta ik niet omdat er intussen een man boven op mij bij het loket is komen staan, die zonder zich iets van mijn telefoongesprek aan te trekken, tegen de agent begint te schreeuwen.
Nu hebben we al ergens een hotel gezien, dus daar gaan we het gewoon vragen. Het heet iets van Konak en is van een aftandse lege lelijkheid. Veel graniet. Op een kaal bankje hangt een puber met zijn phone. Een leeftijdgenoot, helemaal in het zwart en ook met telefoon, heeft er geen enkel bezwaar tegen dat we pal voor het hotel gaan staan. Ik begrijp het wel, valt er eindelijk eens iets leuks te zien daar.
Dat klopt; sinds wij er voor staan met het hefdak open, is het een komen en gaan van onduidelijke types. We hebben er geen last van.
Als dan om een uur of 9 de rode slingerlampjes langs alle hekken gaan branden, kan de avond niet meer stuk. Gelukkig is onze angst dat er één of ander feest zou losbarsten ongegrond.