Donderdag 28 oktober 2021
Voor het eerst drinken we buiten koffie in de zon met zeezicht. Heerlijk. Het zonlicht maakt een baan met schitteringen op het water, zo fel dat je er met het blote oog niet echt goed naar kan kijken. We schenken nog eens in. Meestal doen we dat niet omdat we de koffie voor de tweede mok als regel meenemen in de thermoskan voor onderweg. Gewoontes…
Het was ook mooi om de zon op te zien komen boven zee. Niet spectaculair, omdat hij snel na opkomst verdween achter een donkerblauwe wolkenband. Maar toch. Gerda, die vaak wat aan de pessimistische kant is over het weer, voorziet dat die bewolking onze kant uit gaat opkomen.
Zo loopt het tegen twaalven als we deze riante plek verlaten. En we hoeven geen boodschappen te doen vandaag!
Vijf over twaalf, we zijn nog maar een paar kilometers verderop, belt onze IJburgse huisarts. Daar had ik om gevraagd omdat gisteren en vandaag tijdens het ontbijt de speekselklier zijn naam weer eer aan deed. Zelfde patroon: na het ontbijt verdwijnt de zwelling. Ze komt tot dezelfde conclusie die we samen met Wobke eerder hadden getrokken, een (beetje) verstopte speekselklier. Doorgaan dus met zure dingen eten, kauwgum kauwen, kortom de klier activeren. Onze vriend-arts Gerrit spreekt uit eigen ervaring als hij aanraadt om regelmatig met de hand over de klier te wrijven vanaf het oor naar de kaaklijn toe. En als de boel gaat ontsteken, moet ik naar een arts toe, maar dat spreekt vanzelf.
De plaatsen aan de kust die we passeren, zien er allemaal hetzelfde uit. Boulevard met een strand ervoor, donker zand, wit en geel geverfde appartementsgebouwen ontworpen door dezelfde architect. Bar-restaurants schouder aan schouder zodat je denkt hoe moet ik hieruit kiezen als het over kwaliteit gaat? Alles ziet er even onpersoonlijk uit en ik moet er niet aan denken om hier langer te verblijven.
Een leuke plek om te lunchen kan je wel vergeten, hoewel..in Carboneras is een vissershaven, een verademing na alle lelijkheid. Er is net een kleine boot aangemeerd met vers gevangen vis. Veel Afrikaans uitziende mannen lijken hier te werken en we spreken er één aan die bij de boot op de kade staat. Hij vertelt dat ze heek, bonito en mul hebben gevangen en hij heeft er geen moeite mee dat we de mannen, die aan boord de vissen in piepschuimen dozen doen, fotograferen. Elke keer als ze een nieuwe doos hebben gepakt, bijten ze er een paar keer in alvorens de vis erin te leggen. Het piepschuim dat ze eruit hebben gebeten, gooien ze zonder blikken of blozen in het water. We verzinnen dat door het gat dat zodoende ontstaat het aanhangende water van de vissen moet wegvloeien.
We hebben nog wat vuilnis in de auto dat we bij een tankstation kunnen dumpen en laat ze daar nou een carwash hebben met van die hogedrukspuiten. Gerda ergert zich aan de vieze blubberige auto, dus spuiten maar! Ik ga in hun winkel op zoek naar kauwgum en zure zuurtjes. Die missie slaagt maar matig, dat snap je; het zal die mevrouw een worst zijn of er ook citroenzuurtjes in de zak zitten.
Nu is het zaak om zoveel mogelijk binnendoor naar El Cabo de Gata te rijden. Waze hebben we ingeruild voor Google Maps. Je moet toch wat, want het verkeersbordenbeleid hier heeft z’n duistere kanten. Nog thuis las ik op internet dat deze landpunt een soort halfwoestijn is. Klopt aardig; het is heel droog, veel stenen en een armoedige stekelige begroeiing. Een enkel klein dorp en veel ingestorte bebouwing in het land. Toch is het niet onaardig, alleen jammer weer van die onafzienbare velden wit plastic. Die bederven het landschap behoorlijk.
Op een gegeven moment kijken we op prachtige donkergrijze kale bergen in de verte. Misschien de Sierra Alhamilla?
Het dorp Cabo de Gata is een aangename verrassing. Geen opgeklopt toeristisch gedoe, eerder het tegenovergestelde. Veel mensen zouden het mogelijk een ‘gat’ noemen. Er is één gammele doch prettig aandoende strandtent met goeie Spaanse muziek, op het strand ligt het juiste soort vissersboten en er staat een oude toren waarin, aan de bordjes te zien, vroeger de Guardia Civil huisde. Het enige wat je merkt van het toerisme is een aantal campers op een speciaal terrein achter het strand. Veel zin om daar tussen te gaan staan, hebben we niet. Wat te doen? Rijden we nog verder langs de kust om te kijken hoe het daar is? Hebben we eigenlijk geen zin in; we waren zo blij dat het nog vrij vroeg is en het voelt hier heel relaxed.
Bovendien is het erg verleidelijk om wat te drinken bij de strandtent, waar maar een paar tafeltjes bezet zijn en wie weet…. willen we er ook wat eten.
Na bier en wijn krijgen we inderdaad zin in een vis, vlees doen ze niet aan. Ik ga naar binnen om te vragen tot hoe laat je hier terecht kan, maar helaas, de chef zegt dat ze voor het eten net dicht zijn gegaan, vanaf nu alleen nog drinken. Ik ga het aan Gerda melden, maar nog voor ik bij haar ben, haalt hij me al in en zegt: “Het enige wat ik nog voor u kan maken, is vers gevangen rode mul van de grill met een salade”. Top. Flesje Tempranillo erbij, niks meer aan doen!
Tijdens het eten zegt Ger dat ze de auto naast de muur van de oude toren heeft geparkeerd, die naast de strandtent staat en aan de chef gaat vragen of we er vannacht mogen blijven staan. Hij heeft er geen probleem mee, maar zegt dat het bij het terrein met al die campers veiliger is; camera’s en de Guardia Civil ernaast. Tevens WC en douche. Nou, daar hebben wij helemaal niks van gezien. We overleggen en besluiten om niet hier bij de muur te blijven, maar ook niet bij al die campers te gaan staan. Er is nog een terrein, waar maar één andere camper staat en daar vinden we hopelijk onze nachtrust.
Het dodenstrand ‘Playa de los Muertos’, hebben we overgeslagen. Het schijnt een bezienswaardigheid te zijn en we stonden er naar te kijken vanaf de hooggelegen parkeerplaats toen er Engelsen uit hun auto stapten. Die gingen direct bij anderen informeren of het de moeite waard zou zijn om 40 minuten af te dalen en uiteraard langer terug te lopen, want steil. Bovendien, zo meldden Zweden, die er geweest waren, is het grind in plaats van zand en voor de rest…hmm.