Dinsdag 29 mei 2018
Voor we vertrekken, controleren we beide voorbanden op spanning. Allebei in orde. Op hoop van zegen dan maar. Die zegen krijgen we niet van Vader Abraham, die ons komt uitzwaaien. Met zijn lange witte baard schudt hij ‘nee’ als Gerda, wijzend op de band, hem vraagt of hij denkt dat het kan.
In het begin van de rit stoppen we nog een paar keer om te band te bekijken en nog eens te controleren. Alles blijft goed.
Het is een mooie route. De kleuren van de bergen, de rivier, die af en toe heel breed wordt en stil, bijna een meer.
Alleen de weg is steeds slechter dan we verwachten. Je moet niet denken, na een kilometer asfalt, dat het zo zal blijven, dat je de ellende achter je hebt, want dat is niet zo. En ook nooit denken: slechter dan dit kan niet, want het kan wèl.
We blijven steeds op Afghanistan kijken en wat vooral opvalt, zijn de uiterst verzorgde stukken bouwland en moestuinen bij de dorpen. Mooi om te zien, ook hoe de fel groene kleur ervan afsteekt tegen het bruin van de bergen.
Die moestuinen zien we nu trouwens ook aan deze kant van de rivier bij de langgerekte dorpen waar we doorheen komen. Het verklaart mogelijk toch het gebrek aan een behoorlijk aanbod in de winkels. De dorpen lijken geen kern te hebben, wel allemaal een doorgaande weg die nog slechter is dan wat zich buiten de bebouwde kom bevindt. Daarbij komt dat je door de schaduwen van de bomen die er langs staan, geen ene moer ziet qua kuilen en ander leed.
Dat je niet zomaar een plek vindt in het land, zei ik gisteren al en daarom stoppen we bij het bord ‘Homestay Salomat’. We moeten een onverharde, doodlopende oprit in naar boven, waar de auto maar net kan staan. Tja, welk huis zal het zijn, alles lijkt leeg en is dicht. Een paar mensen, die in hun tuin stonden, komen echter aangesneld zodra ze me zien en waarschuwen de homestay-lui. Een tienerdochter, die goed Engels spreekt, neemt de honneurs waar. Ze wil natuurlijk graag dat we in hun huis slapen, eten en douchen, maar we mogen ook in de bus blijven.
Hoewel ze zegt geen geld van ons te willen voor de parkeerplaats, geven we het toch. Ze neemt het aan en terecht.
Het voelt vervelend om haar voorstellen af te wimpelen: in hun huis komen, haar school bekijken. We brengen het niet op; te moe van het afzien op zo’n dag.
Wel praten we een poosje, waarbij ze zegt dat ze tolk wil worden, Engels en Frans. Eerst studeren in Istanboel en van daaruit naar Europa. We hopen dat het haar lukt.
Afgezien van een andere puber, die thuisgekomen een uurtje Tadjiki Housemuziek aanzet, is het rustig.
Gerda voelt nog steeds de naweeën van een val die ze maakte tijdens ons rustdagje in Dushanbe. ‘s Avonds in het donker liep ze alvast met de emmer vuile vaat naar het huis omdat we in de keuken wilden afwassen. Ineens hoorde ik vanuit de bus een kletterend kabaal en daar lag Ger, midden tussen de etensspullen.
Bij het huis is nl. een betonnen trapje met ongelijke treden, omdat dat hier normaal is. Je begrijpt het. Het vervelende was, dat er aan de andere kant eenzelfde trapje omlaag is. Dus ze viel bovenaan de trap om er aan de andere kant weer half af te vallen.
Was echt naar. Verstuikte pink, paars oog, neus en onderlip beschadigd en dat alles deed behoorlijk pijn. Maar…het liep goed af, zeg je dan. Niks gebroken. Voor hetzelfde geld is je reis à la minute afgelopen.
Die rottige stoepjes ook! Hopelijk gaat het snel beter! Xx
Gaat goed hoor! X
Oooooh, die arme Ger! Vooral die neus! Wie zn neus schendt, …… undsoweiter. En ik kan het weten! Balen hoor. Maar t komt vast weer goed, geen breuken en alle tanden er nog in, dat is het belangrijkste!
Ja, gelukkig is het weer helemaal goedgekomen!xx